Dit is de categorie voor columns

NKOO van start; geen updates meer via deze site

Met de start van het Nederlands Kenniscentrum Open Overheid (NKOO) (zie update) zullen alle nieuwe berichten over wetgeving, rechtspraak, artikelen etc. worden gepubliceerd via https://nkoo.nl/actueel/.

Van der Sluis op ‘Binnenlands Bestuur’ 19 juli 2022; Openbaarheid van informatie is (ook) een verdelingsvraagstuk

Het artikel in de Volkskrant van 18 juli over de minister van VWS die geen gehoor geeft aan een gerechtelijke uitspraak die hem dwingt een Wob-verzoek af te handelen, heeft veel stof doen opwaaien. Het ging bij dit Wob-verzoek over communicatie tussen ex-minister Hugo de Jonge en enkele hoge ambtenaren over de ‘Sywertdeal’. Een ogenschijnlijk overzichtelijk verzoek, de documenten waren immers al voor handen ten behoeve van een onderzoek van Deloitte. De Kamer zou nu al terug moeten komen van reces, mensen spraken van een ambtsmisdrijf.

Hoezeer het op z’n zachts gezegd merkwaardig is en onwenselijk dat een minister een uitspraak van een rechter niet opvolgt, is het geen bijzonderheid voor mensen die vaker een Wob-verzoek doen (die tegenwoordig Woo-verzoeken heten). Het gebeurt vaker dat bestuursorganen de volledige dwangsom die de rechter ze oplegt, veelal 15000 euro, betalen en nog niet overgaan tot de afhandeling van het verzoek waar het uiteindelijk allemaal om te doen is. Kwade opzet? Onwil? Onkunde? Een illustratie van de vermeende Rutte-doctrine? Het rijk heeft de schijn tegen zich en is daar zelf debet aan.

Toch is een enkele nuancering op zijn plek. Een verzoek om informatie is bewust een laagdrempelige handeling. De vraag volstaat om – al dan niet met een beroep op de Wob of Woo – te vragen om alle informatie over een bepaald onderwerp en de termijnen (inmiddels 4 weken met de mogelijkheid van een verlenging met nog eens 2 weken) nemen een aanvang. Het is geen nieuws dat ‘alle informatie’ ook daadwerkelijk alle vormen van gegevensdragers vallen. Te denken valt aan appjes, sms-jes, maar ook gewoon nog alle nota’s, memo’s en e-mails.

Een potentieel grote hoeveelheid aan data die verzameld moet worden. Daar doemt een eerste horde op. Want, zo bleek bij de behandeling van de Woo in de Tweede Kamer, de informatiehuishouding is niet op orde. Het is, zacht gezegd, een rommeltje zodat niet alles in het eigen documentbeheerssysteem met één ‘google’-actie is te verzamelen.

Is die horde genomen, dan volgt tweede horde: een verplichte beoordeling van de documenten. Want niet alle informatie mag of moet openbaar worden gemaakt. De privacy van betrokkenen, maar ook bedrijfsgevoelige informatie of opvattingen van betrokkenen kunnen bijvoorbeeld redenen zijn om informatie niet openbaar te maken voor een ieder. Is dat makkelijk? Nou nee. Misschien nog wel voor namen die met handige software onleesbaar kunnen worden gemaakt. Maar ook bij andere informatie kan de privacy in het geding zijn. En ook de andere redenen die in de wet staan om informatie niet te geven vragen een beoordeling van een mens (en het liefst een aantal personen). Bij honderden documenten zijn dus vele mensen betrokken.

Toch gaat de wet er – 4 plus 2 weken – vanuit dat dit, ongeacht het aantal documenten gewoon gebeurt en lukt. De rechter die constateert dat de termijn is overschreden bekijkt dan wat redelijk en haalbaar is en, steeds meer, betrekt daarbij ook de journalistieke belangen. In die zoektocht van de rechter komt een belangrijk aspect aan bod dat nog onderbelicht blijft. Want hoeveel ambtenaren acht de samenleving gerechtvaardigd om alle verzoeken om informatie af te handelen? Bedenk dat het hierbij dus gaat om alle soorten van verzoeken die soms ook wat minder relevant aanvoelen, bijvoorbeeld over de kosten die een gemeente maakt voor het kunnen geven van kerstpakketten aan de medewerkers. Een onderscheid naar nut of noodzaak van een verzoek mag niet worden gemaakt, eenieder is gelijk voor de Woo.

Dus, moet het beter? Ja. Kan het beter? Jazeker! Maar dat wordt, gezien de staat van de informatiehuishouding, zeker op korte termijn een lastige opgave. En bovendien dringt zich dus al snel de vraag op: hoeveel mag dit kosten en ten koste van welk budget gaat dit? Want gaat dit ten koste van de opvang van asielzoekers, de compensatie van de boeren of de afhandeling van de schade vanwege de aardbevingen in Groningen of het tijdig afhandelen van Kamervragen? In de zoektocht naar transparantie zijn we dus ook aanbeland in een verdelingsvraagstuk. En dat perspectief lijkt soms wat op de achtergrond te staan.

Van der Sluis op ‘Binnenlands Bestuur’ 8 juni 2022; Wie mag zich wenden tot het Adviescollege Openbaarheid en informatiehuishouding?

De sinds 1 mei 2022 in werking getreden Wet open overheid kent meer nieuwe elementen, in vergelijking met de Wet openbaarheid van bestuur, dan je op het eerste gezicht zou denken. Niet zonder gevolgen voor al die lopende Wob-procedures die, door ontbrekend overgangsrecht, verschieten van kleur. Niet de Wob maar de Woo is opeens het wettelijk kader (zie uitgebreider dit blog en de bevestiging van de Raad van State met deze uitspraak).

Een belangrijk nieuw element vormt het Adviescollege Openbaarheid en Informatiehuishouding. Hoewel het college eerst nog een bescheiden rol had als adviescollege voor parlement en bestuur, is het in de staart van de behandeling van de Woo voorzien van een taak die meer gevolgen kan hebben voor de dagelijkse praktijk. Het heeft immers een ombudsfunctie gekregen. Het Adviescollege zal klachten over de openbaarmaking van informatie in behandeling nemen en daarover adviseren.

Elders schreef ik al dat de uitbreiding bij de wet een haastklus leek (zie uitgebreider al dit blog). Dat blijkt al mooi uit de tekst van de wet zelf waar het gaat over de ombudsfunctie en voor wie dit weg openstaat: “journalisten, wetenschappers of andere naar het oordeel van het college in aanmerking komende groepen met een beroepsmatig belang bij het gebruik van publiek informatie”. Het gaat natuurlijk om “het gebruik van publiekinformatie”.

Maar goed, het Adviescollege krijgt met deze formulering de nodige ruimte om de eigen rol te bepalen. Want wie kan zich nu eigenlijk tot het college wenden met een klacht? Wie zijn die “andere (…) in aanmerking komende groepen”? De inmiddels gelanceerde website van het Adviescollege laat zien dat het college zichzelf niet al te veel werk op de hals wil halen. Het wil zich toeleggen op klachten van “journalisten, wetenschappers en mediaredacties”. Daarmee wordt de groep “andere groepen met een beroepsmatig belang” wel erg beperkt. Een ruimere opvatting zou kunnen zijn dat een adviseur – bijvoorbeeld een advocaat – ook beroepsmatig belang kan hebben bij informatie van de overheid. Met die informatie kan hij of zij de cliënt weer beter bedienen in de advisering of gedurende een procedure. Hoewel de focus op journalisten en wetenschappers meer past bij de kennelijke bedoeling van de wetgever misschien toch een gemiste kans.

Maar goed, veel is nog onduidelijk. Zo zijn nog niet alle vijf de collegeleden benoemd (de eerste drie personen zijn inmiddels benoemd). En ook het precieze moment waarop het Adviescollege operationeel is, is nog onduidelijk. Een brief van de minister van BZK maakt duidelijk dat dit in de loop van 2022 mag worden verwacht. Tijd genoeg nog om de eigen taakopvatting scherp te krijgen en zichzelf misschien een grotere rol toe te dichten. De tijd lijkt er wel rijp voor.

Van der Sluis op ‘Binnenlands Bestuur’ 22 maart 2022; Even klagen bij/over BZK over de Wet open overheid (3)

Het introductiedossier voor de nieuwe minister van BZK leidde al tot een tweetal columns (zie hier voor de eerste en hier voor de tweede) met de nodige kritiek. Eerst enige kritiek over de wat vreemde manier om met zo’n dossier eindelijk wat inzicht te geven voor de praktijk over wat wanneer lijkt te gaan gelden als het gaat om de actieve openbaarmakingsplichten van de Wet open overheid. Daarna wat kritiek over de onterechte stelling dat de Woo niet zo veel verandert ten opzichte van de Wob. In die laatste column ook het uitspreken van de hoop dat ambtelijk Den Haag zijn oor te luister legt als het gaat om het bedenken van oplossingen voor een groter maatschappelijk probleem. Hoe gaan we om met het spanningsveld tussen verzoeken om openbaarmaking van grote hoeveelheden documenten en de korte termijnen die de wetgever daarvoor – mede ingegeven door internationale regels – stelt.

Tijd voor een laatste punt van kritiek n.a.v. het introductiedossier. Een aspect dat al langer de wenkbrauwen doet fronzen. Want in meerdere interne Instructies voor het Rijk voor het afhandelen van Wob-verzoeken – en inmiddels in de nodige besluiten op Wob-verzoeken – is een niet te verdedigen lijn van beoordelen en niet verstrekken van concepten inmiddels een ingeburgerd mantra geworden.

Daarmee toont het Rijk zich geen goed verstaander van de wet (zowel de Wob als de Woo) en toepasser van de rechtspraak. Want met de stelling dat concepten gewoon niet openbaar worden gemaakt (p. 101) gaat het Rijk weer terug naar oude Wob-tijden toen dergelijke documenten nog buiten het bereik van de Wob vielen. Die lijn staat haaks op de gedachte dat niet relevant is wat de status is van een document. Ook de naam ervan of een stempel erop zijn niet van belang voor de beoordeling die een bestuursorgaan heeft te maken. De gedachte dat deze lijn steun vindt in de rechtspraak is onjuist.

Het Rijk toont zich geen goed verstaander van de Woo en evenmin een goed toepasser van de rechtspraak

Het gaat om de inhoud van het document, het algemene uitgangspunt van openbaarheid en de eventuele aanwezigheid van een belang dat beschermd wordt door een uitzondering (weigeringsgrond). Stellen dat concepten dus niet naar buiten worden gebracht is in strijd met de wet. Helemaal als we bedenken dat sinds ‘Ongekend Onrecht’ het uitgangspunt is dat persoonlijke beleidsopvattingen juist (geanonimiseerd) worden verstrekt. Dit uitgangspunt is wettelijk geregeld per 1 mei 2022 in de Woo door het amendement van Van der Molen (artikel 5.2, lid 3). Voeg hierbij de bijzonderheid van de Woo dat documenten van ouder dan 5 jaar eerder openbaar moeten worden gemaakt (artikel 5.3) en de stelling dat concepten sowieso niet worden verstrekt kan al geen stand houden. Deze aspecten laten ook nog maar eens zien dat er best wel het nodige verandert in vergelijking met de Wob.

Van der Sluis op ‘Binnenlands Bestuur’ 23 februari 2022; Even klagen bij/over BZK over de Wet open overheid (2)

Column op Binnenlands Bestuur

In de vorige column richtte ik mij al tot het ministerie van BZK als verantwoordelijk departement voor de Wet open overheid. Aanleiding vormde het introductiedossier voor de nieuwe bewindspersonen. In die column enige kritiek op de gedateerdheid van de informatie die de minister hierover meekreeg. Ook de nodige kritiek op het via het introductiedossier inlossen van een toezegging van Ollongren in september 2021, bij de behandeling van de Woo in de Eerste Kamer. Het dossier geeft meer aanleiding tot verzuchtingen. Vandaar toch nog maar een tweede column, al hebben de ministeries het de laatste tijd wel erg te verduren (zie ‘Ministeries steeds trager met Wob-verzoek’).

De minister krijgt mee dat de Woo niet zo veel verandering brengt als het gaat om het afdoen van verzoeken in vergelijking met de Wob (p. 106). Daarmee wordt de minister (en de praktijk) toch wat op het verkeerde been gezet. Los van de (ook in het dossier gesignaleerde) kortere termijnen, zijn de nodige fundamentele verschillen aan te wijzen. Bijvoorbeeld als het gaat om het toepassen van de weigeringsgronden. Maar ook in de procedure van afhandelen van verzoeken.

Op dit laatste punt wil ik één punt uitlichten. Bij amendement is namelijk een bepaling opgenomen dat (bijna) dwingt tot overleg bij omvangrijke verzoeken (artikel 4.2a). Het is een – het zij toegegeven niet al te succesvolle – poging geweest om een ook in het introductiedossier (zie p. 106) gesignaleerd probleem in de Wob-praktijk het hoofd te bieden. Het probleem is namelijk evident dat veel verzoeken zonder hele grote inspanningen niet tijdig (binnen 8 weken) zijn af te handelen. De overheid verzamelt steeds meer data en de verzoeken beginnen veelal met de woorden: “Doe mij alles over…”. Hoewel de Woo geen oplossing biedt, is het gek dat de minister niet al wordt gewezen op artikel 4.2a.

Interessant voor de praktijk is te lezen dat een ambtelijke werkgroep zich bezig houdt met het bedenken van een oplossing voor dit probleem. Het zou goed zijn als men zich daarbij ook laat informeren door de vragende kant en andere deskundigen uit het veld. Dit ook om te voorkomen dat niet meer valt uit te leggen hoe het recht z’n beloop krijgt. Want is nog te verkopen dat een Raad van State de discutabele aanpak van VWS – over de afhandeling van alle Wob-verzoeken over corona-aangelegenheden – goedkeurt (zie deze update) en zelfs acht maanden extra de tijd geeft om een en ander af te handelen (zie uitspraak)?

Van der Sluis op ‘Binnenlands Bestuur’ 31 januari 2022; Even klagen bij/over BZK over de Wet open overheid

Column op Binnenlands Bestuur

De introductiedossiers voor de nieuwe bewindspersonen van Rutte IV vormen interessant leesvoer. Helemaal in de nieuwe bestuursstijl wordt een en ander actief openbaar gemaakt voor eenieder. Ze geven ook aanleiding voor enkele verzuchtingen. Ik beperk me tot dat wat over de Wet open overheid wordt gezegd in het introductiedossier voor de bewindspersonen ‘op BZK’, het primair verantwoordelijke departement voor de Woo.

Bij het lezen van vooral deel II valt de nogal storende slag om de arm – die al vaker in documenten vanuit het Rijk is gesignaleerd – over de inwerkingtreding van de Woo op. Het zinnetje ‘De Woo zal naar verwachting in 2022 in werking treden ter vervanging van de Wob’ staat kennelijk in een document dat steevast wordt gebruikt als men weer iets moet schrijven over de Woo (en dus ook op p. 101 van deel II). We zien het elders ook terugkomen.

Prima in september 2021, maar na eind oktober 2021 toch echt niet meer. In oktober verscheen de Woo in het Staatsblad en dus valt aan de inwerkingtreding per 1 mei a.s. niet te ontkomen (zie dit blog). Je zou bijna denken dat het dossier al in september is samengesteld. Zou de formatie toch al eerder zijn afgerond? Op p. 104 en 106 wordt het nog gekker. Daar wordt immers nog gesproken van de mogelijkheid dat de Eerste Kamer de Woo zal aannemen…

Toch geeft het introductiedossier ook wat duidelijkheid voor de toekomst! Vooral over het in werking treden van een toch breed gevoelde dreiging van de Woo: de plicht om allerlei informatie actief openbaar te maken (op grond van artikel 3.3 Woo). Dat deel treedt niet in werking per 1 mei, dat was al duidelijk. Nu wordt duidelijk dat dit pas aan de orde is vanaf 1 januari 2023. Dat is iets concreter dan wat toenmalig demissionair minister Ollongren bij de behandeling in de Eerste Kamer van de Woo aan kon geven. Gek is wel dat dit uit een introductiedossier moet blijken en niet, zoals Ollongren destijds aankondigde, met een concreet en alomvattend plan. Een plan zou in het najaar van 2021 worden bekendgemaakt. Nu komt er dus iets van informatie, iets later en ook nog eens via een omweg, namelijk het introductiedossier. Het zal de nieuwe bestuurscultuur zijn.

Met de nadruk overigens op ‘iets van duidelijkheid’. Voor een goed deel blijft nog in het midden wat dan per wanneer verplicht zal zijn. Toch storen nu het genoemde artikel 3.3 de plicht geeft om 11 categorieën van informatie (van wetten tot beschikkingen en van vergaderstukken tot convenanten) vanzelf openbaar te maken en de wet er van uitgaat dat de komende jaren zo nu en dan een categorie zal worden aangewezen.

Zonde dat het nu nog zo vaag blijft. Veel overheden zijn namelijk druk doende zich voor te bereiden op 1 mei. Vooralsnog lijkt daarbij de boodschap te kunnen zijn dat ze zich in dat kader vooral moeten focussen op de passieve kant, het afdoen van Woo-verzoeken (waarover in een volgende column meer). Daarmee dreigt het speerpunt van de wet (actieve openbaarmaking aanzwengelen) enigszins aan momentum te verliezen…

Van der Sluis op ‘Binnenlands Bestuur’ 29 november 2021; De regeringscommissaris-light

Column op Binnenlands Bestuur

Ooit, in een ver verleden van de Wet open overheid, werd voorzien in een Informatiecommissaris (zie hoofdstuk 7 van de Woo in 2014). Vergelijkbaar met het nu in hoofdstuk 7 geregelde Adviescollege Openbaarheid en Informatiehuishouding (zie uitgebreid dit blog over het Adviescollege) moest deze commissaris gaan adviseren, opleiden en voorzien in richtsnoeren.

Zie voor de taken van het Adviescollege artikel 7.2 Woo. Anders dan het Adviescollege zou deze commissaris alle Woo-besluiten ontvangen (zie oude artikel 7.3) en een concrete, vergaande ombudsfunctie gaan vervullen (zie het oude artikel 7.4).

Deze commissaris werd al bij de eerste ronde bij de Tweede Kamer overboord gegooid. Was zo’n instantie wel nodig? Was het wel zo’n succes in landen waar een vergelijkbare functie bestond? Zo maar wat vragen tijdens een debat in 2014 en een debat in 2016. Uitkomst: een kort en krachtig amendement 34 waarmee heel hoofdstuk 7 werd geschrapt. Eerst de Woo zonder commissaris aankijken en bij de evaluatie maar eens zien of de commissaris nog nodig is (zie artikel 8.9).

Na Ongekend Onrecht moest er ook wat gebeuren als het gaat om overheidsinformatie. Het kabinet kwam opeens met een Informatiecommissaris (zie uitgebreid dit blog en deze column)! Die moest iemand worden met extra gezag die mee gaat werken aan het op orde brengen van de informatiehuishouding. Maar ook het Adviescollege kreeg opeens een ombudsfunctie (zie artikel 7.2 Woo) voor journalisten en onderzoekers.

U voelt al aan, zo’n commissaris naast het Adviescollege vraagt om een goede taakafbakening tussen beiden (en andere bestaande instanties die zich bezig houden met de informatiehuishouding bij de overheid). Het ei in dat kader lijkt gelegd, als we de brief van Ollongren van 22 oktober 2021 mogen geloven. De commissaris heeft een rol bij de opbouw van het Adviescollege. Hij (of zij) moet de voortgang van de maatregelen bevorderen, de ministeries daarop aan spreken en waar nodig met voorstellen komen om knelpunten op te lossen. Ook zal de regeringscommissaris een verbindende rol spelen tussen de verschillende actoren die op het terrein van de informatiehuishouding een (wettelijke) taak vervullen.

De commissaris gaat de opdrachten van het Adviescollege monitoren en – net als het college – adviseren. Dit alles ook ter nadere uitwerking en implementatie van het meerjarenplan van artikel 6.2 van de Woo.

Ogenschijnlijk toch echt wat dubbelop. Niet alleen als het gaat om het Adviescollege Openbaarheid en Informatiehuishouding, maar natuurlijk ook al de Inspectie Overheidsinformatie en Erfgoed. Gelukkig is de commissaris parttime aan de slag (voor al de geschetste taken zal parttime werken vast een uitdaging vormen voor de dagelijkse praktijk) en ook maar voor twee jaar. Daarna zal worden bezien of verlenging nodig is. Natuurlijk zal dit afhangen van de daadkracht van het Adviescollege. Ik mag hopen dat blijkt dat de commissaris niet meer nodig is. Dat scheelt weer wat bestuurlijke drukte.

Van der Sluis op ‘Binnenlands Bestuur’ 8 oktober 2021; De Wob is dood, leve de Woo

Column op Binnenlands Bestuur

In een reeks aan columns (hier vindt u de laatste) is de afgelopen jaren onder meer op deze site aandacht besteed aan de Wet open overheid. De wet die de alom bekende (en soms verguisde) Wet openbaarheid van bestuur (Wob) moest vervangen. Op 5 oktober jl. werd de Woo aanvaard door de Eerste Kamer. Zes maanden na plaatsing in het Staatsblad treedt de Woo in werking. Dat moet dus 1 mei 2022 zijn. Er is dan geen Wob meer!

Op de valreep werd het nog spannend in de Eerste Kamer. Een verstrekkende motie van het CDA, de SGP en de ChristenUnie lag voor. Die motie stelde voor de Woo niet verder te behandelen, maar te werken aan een evaluatie van de Wob en het doen van investeringen op het gebied van informatiehuishouding en bestuurscultuur. Deze motie heeft het dus niet gehaald. Belangrijke aanleiding voor die motie was dat de Woo zo complex is geworden. Daar valt, met alle nota’s van wijziging, amendementen op de oorspronkelijke Woo én het wijzigingswetsvoorstel met ook weer nota’s van wijziging en amendementen best wat voor te zeggen. De columnreeks geeft ook mooi aan in welke rollercoaster dit wetsvoorstel terecht is gekomen.

Toch is er ook best wat te nuanceren qua complexiteit. Op hoofdlijnen blijft het wat betreft het belangrijkste aspect van de Wob – openbaarmaking na een verzoek – in grote mate gelijk. Een verzoek moet binnen een bepaalde periode (4 weken) worden afgehandeld. Een mogelijkheid van verdaging – onder de Woo 2 weken, in plaats van de 4 die de Wob geeft – is er nog altijd. Documenten moeten worden verzameld en uiteindelijk volgt een beoordeling in het licht van bij wet gegeven weigeringsgronden. Bijzonder is wel dat tijdsverloop invloed kan hebben – documenten ouder dan 5 jaar zullen eerder openbaar worden gemaakt – meer overheden met zo’n verzoek geconfronteerd kunnen worden, bijzondere ingangen tot informatie worden geboden én een Adviescollege soms als ombudsman mee kan kijken naar de afhandeling van verzoeken.

Meer nieuw, maar ook complex is het waar het gaat om actieve openbaarmaking. Zoals in hier vindt u de laatste al opgemerkt is de Raad van State kritisch op de lange lijst aan documenten die door de overheid zelf openbaar gemaakt moeten worden (zie artikel 3.3). Deze lijst zal best een uitdaging vormen voor de praktijk, vooral dus voor overheden en niet zozeer dus de informatiezoekende burger of journalist. Die uitdaging wordt groter door de verplichting om hierbij aan te sluiten bij PLOOI, zeker gegeven de kennelijk bestaande ‘‘urgente problemen’’.

Gelukkig wordt de soep niet zo heet gegeten als hij per 1 mei 2022 wordt opgediend. De wet voorzag immers al dat een en ander complex zou zijn. Daarom werd de optie ingebouwd dat juist de verplichtingen van het actief openbaar maken later in werking zou treden.

Minister Ollongren gaf tijdens de behandeling 28 september jl. al een inkijkje in de beoogde specifieke inwerkingtreding. Het rijk is in 2023 kennelijk klaar voor 5 categorieën (en over 5 jaar voor alles wat in artikel 3.3. staat). Daarmee suggererend – althans zo vul ik het maar in – dat het voor de andere overheden nog wel wat verder in de tijd een verplichting zal zijn. De tijd zal het leren. Aangekondigd is een concreter plan over welke categorieën, voor welke overheden op welke momenten gaan gelden eind dit jaar nog zal worden bekendgemaakt.

Dit alles neemt natuurlijk niet weg dat de praktijk gesteld zal moeten staan op 1 mei 2022. Al is het maar om te wennen aan het idee dat direct per die datum er niet meer geWobt kan worden, maar enkel geWoot. Wie een beter werkwoord kan verzinnen, ontvangt de de artikelsgewijze bespreking van de Woo in boekvorm.

Schending 68 Grondwet of niet doorvragen door de Kamer?

Het bericht van RTL Nieuws doet Den Haag schudden op de grondvesten. Veel commentaar dat volgt, spreekt van niet-naleving van artikel 68 Grondwet. Alle aanleiding dus voor een kort bericht op deze site. Dat artikel 68 Grondwet legt immers een plicht op het Kabinet om de Kamer van inlichtingen te voorzien waar ze om vraagt (zie eerdere deze column).

Niet-naleving in dit geval is inderdaad de indruk die je zou kunnen krijgen als je het bericht van RTL Nieuws leest. Bezien we de feiten dan kan je net zo goed twijfelen aan dat beeld.

Het gaat om het feitenrelaas dat volgens RTL een “nietszeggend” ‘stroomschema’ is. Expliciet zou het kabinet hebben besloten om geen volledig feitenrelaas te geven. De vraag van de leden Lodders, Leijten en Omtzigt op 4 november 2019 was inderdaad “ook een volledig feitenrelaas te verschaffen”.

Met de brief van de minister van 19 november wordt hierop gereageerd. In de brief maakt de minister duidelijk dat het “een eerste invulling” geeft aan het verzoek van de Kamer. Het ‘nietszeggende stroomschema’ typeert de minister als “een zeer gedetailleerde tijdlijn” met hyperlinks naar de achterliggende stukken. Daar valt natuurlijk over te twisten, maar de minister erkent dat het geen uitputtende lijst is, maar dat de belangrijkste gebeurtenissen zijn weergegeven.

Redelijk open en bloot heeft het kabinet dus beperkt willen reageren, op dat moment in 2019, op het verzoek van de Kamer. Is dat fout? Nou niet direct. Want als de Kamer het niet voldoende vond – wat misschien best had gekund (het was immers geen volledig feitenrelaas zoals verzocht) – dan had men moeten doorbijten. Dat is ogenschijnlijk op dit onderdeel niet gebeurd…

Van der Sluis op ‘Binnenlands Bestuur’ 19 januari 2021: De val van Rutte III. Alles openbaar, iedereen blij?

Column op Binnenlands Bestuur

De start van Rutte III werd onder meer gekenmerkt door – volgens sommigen – het uitkleden van de destijds al door de Tweede Kamer aangenomen Wet open overheid (Woo).

Onderhandelingen tussen initiatiefnemers en Rutte III leidden immers tot het wijzigingswetsvoorstel tot wijziging van die Woo. Op 12 januari jl. werd daar nog over gedebatteerd in de Tweede Kamer. Woensdag 20 januari volgt de stemming (de agenda). Aanvaarding ligt in de lijn der verwachting (het kabinet gaf ook al aan te willen bekrachtigen). Zeker na de brief van het kabinet met reactie op het rapport “Ongekend onrecht”: in alles wordt van inwerkingtreding van de Woo uitgegaan.

Zo wordt ook het einde van Rutte III gekenmerkt door openbaarheid van overheidsinformatie. Teleurstelling zal overheersen bij ‘normale’ Wob-verzoekers. Rutte hintte immers op het in zijn geheel schrappen van artikel 11 van de Wob: de bescherming van persoonlijke beleidsopvattingen in documenten van intern beraad. De kabinetsbrief maakt duidelijk dat dit vooral bedoeld is in het kader van de informatievoorziening aan de Eerste en Tweede Kamer.

Toch mag dit met recht een serieuze trendbreuk worden genoemd. De reden om informatie niet te geven aan de Kamers (‘belang van de Staat’) zal immers niet meer worden ‘ingevuld’ met het belang van de bescherming van persoonlijke beleidsopvattingen. Ambtelijke overwegingen en adviezen ten behoeve van kabinetsbesluiten worden immers openbaar gemaakt, zo is het idee. Vergaand en de praktijk zal nog moeten leren hoe het bijkomende belang – ambtenaren mogen geen aangeschoten wild worden – zal doorwerken in het nieuwe beleid.

Daarmee worden dus vooral de Kamerleden op hun wenken bediend. Of ze echt zo gelukkig worden van al die informatie is de vraag. Ziet men door alle bomen – het zal om een grote hoeveelheid informatie gaan – straks met de beperkte ondersteuning en tijd het bos nog wel? Zie ook mijn eerdere column hierover. Ook hier worden, net als bij de behandeling van de Woo op dinsdag 12 januari, weer wonderen verwacht van PLOOI. Het platform van BZK waarin alle data ontsloten en doorzoekbaar moet worden.

Naast het met de Woo beoogde Adviescollege Openbaarheid en Overheidsinformatie wordt ook nog een regeringscommissaris aangekondigd. Dit moet iemand met extra gezag zijn die mee gaat werken aan het op orde brengen van de informatiehuishouding.

Om het afscheid van de Ruttedoctrine helemaal definitief te maken wordt ook de openbaarmaking aangekondigd van adviezen van de landsadvocaat én geannoteerde besluitenlijsten van de ministerraden. Met dat laatste wordt dus een extraatje in het vooruitzicht gesteld bovenop het enkel openbaar maken van de besluitenlijsten (zie artikel 3.3, eerste lid, onder d, van de Woo).

Zodoende worden uiteindelijk toch ook alle anderen die informatie willen verkrijgen (de Wob-verzoekers) ruimhartig in hun behoeften voorzien. Ze hoeven er zelfs niet om te vragen. Bovendien valt niet uit te sluiten dat het beleid inzake actieve openbaarmaking zijn invloed zal hebben op de rechterlijke toets bij besluiten op Wob-verzoeken. De voorbeelden daarvan zijn al bekend.

Louter hosanna? Ik waag het te betwijfelen. Buiten de (potentieel) grote hoeveelheid aan informatie, is misschien nog belangrijker de druk op de ambtelijke ondersteuning. Want dat artikel 11 van de Wob is er natuurlijk niet zomaar. Het gevaar van uiteindelijke openbaarheid maakt dat de woorden zorgvuldiger zullen worden gekozen. Zal elke beleidsprognose of zullen alle alternatieven het papier nog wel zullen vinden? De kwaliteit van de advisering komt daarmee direct in het gedrang. Misschien wordt veel sowieso niet meer aan het papier toevertrouwd. Dat enkel mondeling wordt geadviseerd valt niet uit te sluiten. Zo lijkt er toch ook minder geappt te worden geappt binnen de overheid, sinds de Raad van State in maart 2019 duidelijk maakte dat ook WhatsApp-berichten onder de Wob vallen.

Zie daar het gevaar dat besluitvorming niet meer achteraf valt te reconstrueren. Het achteraf tot verantwoording roepen, iets wat het kabinet bracht tot de brief die er nu ligt, zal dan nog moeilijker worden dan nu al het geval bleek.

Kortom, alles openbaar, dat klinkt zo mooi. Of de rechtsstaat en het openbaar bestuur en daarmee alle inwoners van Nederland hier nu echt mee gediend zijn, moet evenwel sterk worden betwijfeld.